Geschiedkundig overzicht van de Bal-kruisboog

Alle kogelkruisbogen zijn niet uitgerust met een loop en alle kruisbogen met loop schieten niet met kogels.

In het licht van de 50e verjaardag van de Federatie der Balboogschutters van België, zullen wij ons beperken tot de kruisbogen die door de leden van deze federatie gehanteerd worden, t.t.z. de kogel-kruisbogen met loop of balboog.

De kruisboog die wij heden gebruiken en in onze streken ontstond tijdens het tweede kwartaal van de XIXe eeuw, is hoofdzakelijk afgeleid van een wapen dat zijn intrede in Europa (Oost en Zuid) deed op het einde van de XIIe eeuw en dat wij in het Duits “Kulissenarmbrust” in het Engels “Slurbow” en in het Nederlands “Balboog” noemen.

De kruisboog werd ontworpen door, op de glijgleuf van een traditioneel wapen, een metalen of een houten loop te bevestigen. Deze loop was over de helft of bijna zijn totale lengte gespleten teneinde de pees te laten doorschieten. Het opspannen gebeurde met behulp van een gek en de projectielen waren, ofwel kogels, ofwel pijlen, de pijlen waren dan niet voorzien van pluimen veren en waren dan soms brand verwekkend.

Deze wapens werden alleen gebruikt voor militaire doeleinden en de boedelstaten van de wapenzalen van de kastelen of arsenalen, opgemaakt in het begin van de XVIe eeuw vermelden in overvloed dit soort materiaal of munitie. Een uitzonderlijk exemplaar van 1549 bevind zich in de verzameling van de “Koninklijke Wapensmederij” van Madrid.

Het sportieve gebruik van type kruisboog dagtekent slechts van het begin van de XVIIIe eeuw en het doel zal uitzonderlijk een schijf zijn, daar de bal in de loop van het horizontaal gehouden wapen gleed. De fabricage van diezelfde wapens zal eindigen bij het einde van het Baroktijdperk. Wij vinden geen enkele aanduiding dat dit soort kruisbogen gebruikt wordt door de Gilden der Nederlanden vóór de Franse revolutie, die deze Gilden verbood. Bij de heroprichting van de Gilden, tijdstip dat samenvalt met het ontstaan van de Onafhankelijke Belgische staat, zullen vele schutters dit wapen aannemen en wel om de volgende reden : de beperkte oppervlakte die voor de wip nodig was bij het schieten en dit ten opzichte van grotere uitgestrektheid die nodig was bij het schieten met pijlen op de wertvogel (wip) zonder mand. De toen ontworpen kogelkruisboog of balboog is op dit ogenblik nog in gebruik, hij is samengesteld uit een zware, stalen loop waarvan de ziel gepolijst is en een binnendiameter van +/- 10mm. De lengte is +/- 90 cm (slaglengte van de bal in de loop). De boog, die een kracht ontwikkeld van meer dan 100 kg, heeft een totale lengte van+/- 70 cm en de welf is aangepast aan de schouder van de schutter die het wapen verticaal houdt. Het totale gewicht gaat van 8 tot 15 kg. (al deze maten zijn onprecies door het feit dat deze wapens stuk voor stuk gemaakt, gedraaid of gesmeed zijn). De ballen die volledig moeten gekalibreerd zijn, in functie van de loop, wegen max. 16 gram dit in gezamenlijk akkoord onder de verenigingen. Ze zijn samengesteld uit een legering van lood, zink en tin. Hoewel de werkelijke boogwijdte 350 m kan bedragen (proef van de specialist Payne Gallaway in 1903) bevinden de “vogels” zich op een wip van 18 & 20 m. Een lichter model, dat kleiballen gebruikte op  een wip van een tiental meter (in Tienen 13,50) en “Dames of kermiswapens” genoemd, bestaat ook, enkele verenigingen gebruikten deze regelmatig, voor de oorlog van 1940.

Sommige van die wapens, met een ijzeren opgerolde loop, hadden een uitneembare boog. Deze was samengesteld uit twee gescheiden armen die in de kaken, welke langs het wapenlichaam zitten, bevestigd worden. “Tentoonstelling de Kruisboog door de eeuwen” Brussel 1975, nr. 47 collectie van Dr. Jungblut).

Wij kennen eveneens pistool-balbogen met loop en kogels. Er zijn weinig modellen va bewaard (voormelde tentoonstelling nr. 10 collectie Grand Serment Brussel) en wij weten niet of de maatschappijen ze alleen gebruikten voor het “spel”.

In 1841, tijdens de wedstrijd van Brussel kermis, waren de schutters die een wapen gebruikten met een stalen boog uitgesloten. Onder de wip werden alleen de schutters toegelaten die met een wapen met een houten loop en boog schoten.

In het midden van de XIXe eeuw gebruikten dus vele Gilden een Maatschappijen dit wapen. Maar vele verdwenen door de oorlog 1914-19178 en voor anderen was de oorlog 1940-1945 een genadeslag.

Jammer genoeg verdwijnen er nu nog talloze verenigingen. Zij zijn slachtoffer van de enorme ontspanningsmogelijkheden die onze consumptiemaatschappij te bieden heeft. Dit is het geval met de Kon. Maatschappij Willem Tell, gesticht te Brussel in 1938 en ontbonden in 1968 en de eveneens te Brussel gestichte Kon. Maatschappij La Tyrolienne in 1841 en ontbonden in 1975. Beiden hebben gelukkig hun vaandels en archieven toevertrouwd aan de Gilde van O.L.V. aan de Zavel. De geschiedenis van de acht nog bestaande maatschappijen, nu verenigd in de Vijfjarige Federatie, is in de volgende bladzijden vermeld, maar we geven hier de lijst van de verdwenen verenigingen, die wij terugvonden tijdens museabezoeken, op schalen, ereprijzen, bij verzamelaars of in oude geschriften.

Naast het doelschieten heeft het balboogschieten een meer folkloristisch karakter. Dit maakt balboogschieten zo populair, zonder nochtans haar waardigheid te verliezen, hetgeen onze Koningen, Prinsen en Magistraten die er aan deelnamen niet ontging. Hunne Majesteit Koning Leopold III en Boudewijn I en Z.K.H. Prins Albert van Luik hebben hun interesse getoond bij het neerhalen van de Erevogel van de wip van de Grand Serment.

De wipschietingen gaan gepaard met een massa traditionele feesten. Zelfs al verdwijnen zij beetje bij beetje, toch blijven zij levendig in het geheugen van onze schutters, waaronder sommige reeds 60 jaar in de beweging zijn. Wipschieten is vanzelfsprekend een zomersport onder ons klimaat, en het hoogtepunt in de Maatschappijen is de Koningsschieting. Meestal is de Koningsvogel vastgeklopt op een gespleten stang, en de schutters loten hun plaats in de ronde.

De rake schoten maken de vogel los en de Koning is diegene die hem af- schiet door zijn behendigheid en zijn goede plaats in de ronde. In zekere maatschappijen zal de uittredende Koning 3 maal rond de wip draaien en krijgt daarna 3 openingsscheuten (Klauwaerts Aalst).

Zekere schieten jaarlijks voor Koning, andere om de 2 of zelfs 7 jaar. Zal keizer uitgeroepen worden, de schutter die 3 maal per reeks Koning schiet. De titel Prins is voorbehouden aan de schutter die de eerste vogel neerhaalt na de Koningsvogel.

De Koning-inwijding kan op zekere plaatsen een zeer waardige plechtigheid worden. Het is zo dat in de “Grand Serment” te Brussel de schietkoningen hun breuken overhandigd worden gedurende een plechtige mis in de aloude kapel van de Zavel, kapel van de kruisbooggilde van Brussel, en dit in het bijzijn van een vertegenwoordiger van Z.M. De Koning, Grootmeester van de Gilde.

Andere traditie is de Bazenschieting die de schutters van een zelfde stad groeperen en in feite een plaatselijke kampioen aanduiden.

Kallescheut of Kat-Uit is de laatste schieting van het jaar en de benaming geeft aanleiding tot verschillende meningen van het eenvoudige; het gaat uit van de mening dat de kat des huizes nu eindelijk in de hof kan lopen zonder gevaar voor plagerij en vallende ballen.

Aalst is nu de hoofdstad van de balboog qua activiteit en aantal schutters, daar bestaat nog de traditie van de kalle schieting, de vogel is in een houten kastje gestopt, dat kastje is vol snoeperij  dat ten goede komt aan de schutterskinderen wanneer het aan flarden geschoten wordt. De schutter die vervolgens de vogel neerschiet zal het kastje vullen het volgend jaar. Indien de federale vogels een houten cilinder is van 5,5 cm en een diameter van 3 cm, waren er vroeger klein kopervogeltjes van amper 2 cm en 7 mm dik. Een gekleurde pluim hielp bij het mikken naar deze hoge maar kleine vogel. Zekere schietingen hebben nog kleinere vogels gekend versierd met fake-briljanten en de gelukkige overwinnaar maakte er een dasspeld van (Guill. Tell – Brussel).

Heden hebben al de vogels een zelfde waarde (zie technische uitleg door de voorzitter) maar vroeger bestonden et trapsgewijze rekken met vogels van verschillende waarde, hoogvogel, grote en kleine canne, poele enz.

St. Joris Oostende bezit nog een liggende wip binnenshuis wat toelaat het balboogschieten te beoefenen in de winter.

Kruisboog met loop is ook gekend in Azië en in Afrika. Het Chinees model (Bendi Uter) heeft een loop in bamboe en een boog in hoorn of walvisbaard. De Heer Flores maakte in 1893 bij de Nederlandse Universiteit van Leiden een voordracht over dit wapen, de afmetingen zijn dezelfde als deze van de Europese wapens. Een exemplaar van de Afrikaanse kruisboog met loop geraakte in het Museum van Tervuren in 1909 opgestuurd door District-commissaris Deleval. Dit wapen is hernomen onder het nummer 1060 van de inventaris en is oorspronkelijk van het Mayumbe land waar de Sundi’s het gebruikte voor hun jachten. Deze kruisboog is totaal in bamboe vervaardigt, de loop is trechtervormig ten einde er een pijl in te plaatsen met een plat einde met het doel vogels neer te slaan en in feite een groter trefoppervlak te hebben.

De trechter kan min of meer uitbreiding nemen door het op en neer gaan van een ring in ijzerdraad ronde de loop gedraaid.

De afmetingen verschillen heel wat van onze wapens. De totale lengte meet 135 cm en de liggende koord of pees 59 cm.

De trekker is vervaardigd van een nagel van Europees fabricaat wat toelaat dit wapen te dateren van het einde van de XIXe eeuw.

In 1929 heeft majoor Powell-Cotton een gelijkaardig wapen teruggebracht van een reis in Hoog-Congo (Badi-Medjanbi stem). Dit wapen is tentoongesteld in het Museum van Birchington (GB)


André Gillet

Secretaris van
de Edele en Koninklijke Gilde der Kruisboogschutters van Onze-Lieve-Vrouw aan de Zavel
(1976, 50 jarig jubileum van de Nationale Federatie der Balboogschutters van België)